Archief kunstgeografie
Verzamelde teksten over de theorie en praktijk van de
Kunstgeografie, 1988 - 2004.
De bruikbaarheid als praktische werkmethode en als theoretische denkdiscipline waren midden jaren '90 aanleiding om kunstgeografie als thema aan de orde te stellen binnen de Interfaculteit Onderzoek van de HKU, waarbij er middelen ter beschikking kwamen voor nader onderzoek, publicaties en eigen internetpagina's.
Herkomst: HKU
Jaar: 2000(?)
Auteur: Peter Koopmans
Kunstgeografie in kunst en cultuurhistorisch perspectief.
Ik heb me het Paradijs altijd als een soort bibliotheek voorgesteld. (toegeschreven aan J.L.Borges)
We zijn ons bewust van de mogelijke ironische lading en
het ad hoc karakter die "onze" benadering van de kunstgeografie heeft. Dat wil niet zeggen dat we bij voorbaat geen
verantwoording willen afleggen over de mogelijke verwarring en indruk van vrijblijvendheid die deze aanpak zou kunnen
opleveren. Daarom laten wij hieronder kort samengevat zien welke auteurs onze voornaamste inspiratiebronnen zijn.
De hyperlinks geven uitgebreidere samenvattingen van deze auteurs die ook weer in de literatuuropgave terug te vinden
zijn.
Al ver voor de tweede wereldoorlog nam onder invloed van psychologische, zgn. geistesgeschichtlichen en ideaaltypische
opstellingen, de interesse voor de grote historische samenhang, die de kunstgeschiedenis oorspronkelijk kenmerkte,
af.
De fenomenologie die verschijnselen zonder enig vooroordeel - zoals bijv. een historische ontwikkeling of een
veronderstelde vorm van autonomie - tot onderwerp van onderzoek nam, stamt eveneens uit deze tijd.
De vrijheid die
deze benaderingswijze oplevert wat betreft de toepassing op plekken en de duiding van hun betekenis als fenomeen,
beïnvloedt onze omgang met methodes uit de kunstgeschiedenis.
Eenvoudig gezegd betekent dit dat een plek net als
een kunstwerk als een objectief gegeven wordt beschouwd dat onderdeel is van een geheel van door tijd, vorm en ligging
bepaalde en gevormde objecten met een dimensie die zowel uit esthetische als cultuurhistorische oogpunten geanalyseerd
kan worden - zoals de iconografie en de iconologie dat in de kunsthistorie als wetenschap doen.
Hierbij wordt het
kunstwerk bijv. beschouwd als de representatie van een eenheid van tijd, plaats en handeling met de nodige verwijzingen
die al of niet dubbelzinnig kunnen zijn. M.a.w. ook een plek kan meer zijn dan een veronderstelde eenheid van tijd
en plaats zoals bijvoorbeeld Hegel definieert.
Een modernere formulering - toegepast op het filmkader - komen we
tegen bij bij Deleuze: het isoleren van de Idee, 'in een ascetische methode: hoe meer het beeld ruimtelijk
gesloten is of zelfs gereduceerd tot twee dimensies, des te groter is zijn capaciteit zichzelf te Openen naar
een vierde dimensie die tijd is, en en een vijfde die Geest is...'.
In dit verband mogen de denkbeelden van Martin Heidegger
natuurlijk niet ontbreken, omdat ze niet van dergelijke spirituele noties vertrekken als hierboven, maar daarentegen
de concrete fysische ruimte en haar objecten als uitgangspunt nemen.
Dat geldt ook voor eerdere definities van het
begrip kunstgeografie zoals deze bij Halbertsma worden aangehaald, voor zover er de relatie tussen kunst en een
land(streek) of volk mee wordt bedoeld. Wij hebben overigens de neiging afstand te nemen van dergelijke nogal beladen
noties juist vanwege het ontbreken van aandacht voor het bredere cultuurhistorische verband en de meer spirituele
dimensies.
Een bijzonder cultuurhistorisch en voor de kunstgeografie ook praktisch raakvlak is dat met dat van de
Geheugenkunst . Met deze kunst die teruggaat tot de tijd van de oude Grieken, probeerde men dingen uit het hoofd
te leren door middel van een techniek waarbij 'plaatsen' en 'beelden' in het geheugen werden geprent. Zo konden
in een redevoering te bespreken feiten worden opgeroepen door ze onder te brengen in een denkbeeldig gebouw of in
een plaats.
Tijdens de renaissance werd deze geheugenkunst systematisch uitgewerkt door o.a. Giordano Bruno. M.b.h.
van kleine symbolische afbeeldingen, voorzien van titels werd zo het principe van de associatie gepresenteerd.
Onze
optiek op de kunstgeografie richt zich op het moderne bewustzijn dat door de wellicht wat schoolse en soms slechts
"toeristische" kennis van de aardrijkskunde, eveneens geleerd heeft een referentiekader van plaatsen gekoppeld aan
feiten en gebeurtenissen op te bouwen.
Enerzijds heeft de kunstgeografie een dergelijk oppervlakkig referentiekader
nodig om aan te appelleren, anderzijds is het dankbaar de clichés van dit moderne "plaatsgeheugen" opnieuw van beelden
en gegevens te voorzien.
Tenslotte moet gewezen worden op de analogie met de syntaxis zoals we die uit de taal kennen
als het er om gaat begrippen wel of niet in een gemeenschappelijk systeem of onder één noemer onder te brengen.
Zoals de bladzijde verschillende betekenissen in een tekst bijeenbrengt, zo doet een landkaart dit voor ons wat
betreft plekken, plaatsen en de tijd voor wat betreft hun betekenissen.
'Daar waar sinds oeroude tijden taal en ruimte elkaar
kruisen (...) - de beroemde operatietafel uit het surrealistische schilderij - daar waar, voor een enkel ogenblik
en misschien voor altijd, de paraplu de naaimachine ontmoet, - en als tafel in de zin van tableau, overzicht, dat
aan het denken toestaat, om onder de levende wezens een ordening, een verdeling in klassen en een nominale groepering
te bewerkstelligen, waardoor wordt aangegeven waarin ze op elkaar lijken of van elkaar verschillen..'
uit: Michel Foucault, De woorden en de dingen